Decennialang bewogen de operationele winsten van bedrijven in de S&P 500 en de totale Amerikaanse bedrijfswinsten grotendeels in dezelfde richting en vormden een afspiegeling van de nauwe band tussen de aandelenmarkt en de reële economie. Die relatie is doorbroken, zegt Johannes Müller, hoofd research bij DWS.
“Het afgelopen jaar zijn de operationele winsten van de S&P 500 veel dynamischer geworden, terwijl de totale bedrijfswinsten in de reële economie achterblijven.” De verklaring ligt volgens Müller in een te sterke concentratie. “Een kleine groep technologiebedrijven met een grote marktkapitalisatie stuwt de winsten in de S&P 500 door schaalvoordelen, de inkoop van aandelen en mega-investeringen in kunstmatige intelligentie. De macro-economische winstcijfers daarentegen, zeggen vooral iets over de brede Amerikaanse bedrijfsbasis, met kleinere ondernemingen die gevoeliger zijn voor de rente en die hogere financieringskosten hebben.”
De winsten in de S&P 500 worden dus steeds meer gedragen door een beperkt aantal dominante bedrijven, terwijl de totale bedrijfswinsten vooral iets zeggen over het gemiddelde Amerikaanse bedrijf in een economie die niet heel sterk groeit,” aldus Müller. Dit is volgens hem een schoolvoorbeeld van een K-vormige economie: één deel van de economie blijft versnellen, aangevoerd door grote, kapitaalkrachtige bedrijven, terwijl de rest aan momentum verliest. “Sinds eind 2022 koelt de arbeidsmarkt duidelijk af, terwijl de S&P 500 in dezelfde periode met meer dan 75 procent is gestegen.”
De opwaartse tak van de K is volgens Müller vooral het gevolg van het enthousiasme rond AI na de lancering van ChatGPT en de grootschalige investeringen in datacenters. Of die investeringen zich ook vertalen in brede productiviteitswinsten, is voorlopig nog onzeker, zegt hij.
“Het risico is duidelijk,” besluit Müller. “Als AI-investeringen niet leiden tot hogere productiviteit in de reële economie, wordt een markt die nu al leunt op een handvol bedrijven alleen maar kwetsbaarder.”



