Navbar logo new
Volg de ‘MOVE’
Calendar01 Jun 2021
Thema: Macro
Fondshuis: DNCA Investments

Stijging van de metaal- en landbouwgrondstoffen, prijsstijging van maritiem transport en van de logistieke kosten te land, stijging van de olieprijs, bevoorradingsproblemen voor halfgeleiders, chemische stoffen, kunststoffen en verpakkingen: “Noem om het even welk product en je zit met een bevoorradingsprobleem”, zo fulmineerde de CEO van Cummings, Tom Linebarger, bij de publicatie van de resultaten voor het eerste kwartaal van de Amerikaanse motorenfabrikant.

Thomas planell
Thomas Planell
Bovenop de stijging van de productiekosten komen de kosten die we iets lager in de resultatenrekeningen terugvinden, namelijk bij de vaste kosten van de bedrijven. Het gaat dan onder meer om de stijging van de lonen, hoewel die momenteel beperkt lijkt te blijven tot de Verenigde Staten, waar de aanwervingsproblemen aanhouden ondanks een sinds de pandemie gestegen werkloosheidsgraad. De grote iconen van de lokale tewerkstelling tegen lage lonen zoals Olive Tree, Chipotle, Walmart of recenter McDonald's ontsnappen er niet meer aan.

Ondanks de aankondiging van een gemiddelde stijging met 10 % door de restaurantgroep, die streeft naar een gemiddelde van $ 15 per uur per werknemer tegen 2024, verliep de algemene vergadering in een klimaat van sociale spanningen naar aanleiding van de stakingen die uitdeinden in niet minder dan 15 grote Amerikaanse steden waar de keten actief is.

Terwijl tijdens het eerste kwartaal 2021 het merendeel van de directies van de Europese bedrijven nog vertrouwen hadden in het effect op hun marge van de kostenstijging, was de term inflatie wel degelijk de rode draad in alle commentaren bij de resultaten. De voorbije 20 jaar werd er nooit zoveel naar verwezen als nu. De boodschap, geënt op die van de FED en de ECB, blijft voorlopig die van een voorbijgaande inflatie die niet van aard is om de prijzen duurzaam te beïnvloeden en wellicht zal normaliseren wanneer de bevoorradingsproblemen eenmaal van de baan zijn.

Maar schuilt er achter deze voor de beleggers geruststellende consensus geen uitdrukking van een moreel risico dat wordt onderhouden door het gebruikelijke contra-inflatoire discours van de centrale banken? Soms is het nuttig te kijken naar de beursgenoteerde bedrijven met een familiale meerderheidsaandeelhouder: zij bieden vaak een meer voorzichtige en minder vooringenomen kijk op de toekomst. Dat is bijvoorbeeld het geval voor het Italiaanse cementbedrijf Buzzi met activiteiten in Europa en de Verenigde Staten.

Het is een van de weinige die onder meer verwacht dat de stijgende kosten en de noodzakelijke investeringen in de decarbonisatie van de processen duurzaam zouden kunnen wegen op het rentabiliteitsprofiel en de kapitaalbehoeften van het bedrijf. Op 60 euro per ton wordt de koolstofprijs in Europa een mogelijk ernstige financiële last voor de bedrijven.

Boven dat niveau begint het voor de financiële directies interessant te worden om projecten voor de afvang van CO2-emissies op het niveau van de fabrieken te overwegen. In beide gevallen kan de prijs wegen op de winstgevendheid of de verbetering van het rendement op geïnvesteerd kapitaal. Is het nu het Internationaal Energieagentschap van oordeel is dat de nieuwe doelstellingen 2050 enkel bereikt kunnen worden met een bevriezing van elk nieuw oliewinningsproject, nog wel redelijk om ervan uit te gaan dat de ecologische transitie geen meerkosten voor bedrijven en consumenten met zich zal meebrengen?

En zullen die kosten tijdelijk of daarentegen structureel zijn? Bovenop de ecologische transitie is er het inflatoire effect van een expansief budgettair beleid overal ter wereld: met zijn relanceplannen heeft de politiek duidelijk de veiligheidspal van het inflatiegeweer ontgrendeld. De verkiezingen zullen bepalen hoe snel de trekker zal overgehaald worden. Want na een jaar van verplicht op zichzelf terugplooien is in Europa het uur van de nationalistische opmars aangebroken.

Ondanks de snelheid waarmee de vaccins werden ontwikkeld in het kader van internationale partnerschappen (bijvoorbeeld tussen het Duitse BioNtech en het Amerikaanse Pfizer) en vervolgens verdeeld, zonder noemenswaardig embargo, zou het concept van de globalisering uiteindelijk het morele slachtoffer kunnen worden van de pandemie.

Her en der wordt gesproken over de herlocalisatie van de productiecapaciteiten, de verkorting van de productcycli, een vereiste lokale industriële aanwezigheid om toegang te krijgen tot een markt, bovendien in combinatie met jobcreatie. Nationalisme en protectionisme zijn niet langer het voorrecht van de turbulente democratieën van Oost-Europa. In de ‘Frugal Four’, maar ook in Italië, verliest het politieke landschap zijn liberale fauna. In Rome meet populistisch rechts van Salvini zich een centrumrechts profiel aan tegenover de opkomst van de partij Fratelli d’Italia onder leiding van een vermeende afstammeling van Benito Mussolini, die in de peilingen nu al voorligt op de democratische partij. In Spanje schaart de oppositie de extreemrechts partij Vox achter zich.

En in Frankrijk gaan de eerste peilingen al in de richting van een duel in de tweede ronde dat gelijkenis vertoont met de vorige verkiezingen, in die mate dat reeds een risicopremie op de OAT (met schatkistpapier gelijkgestelde obligatie) in het vooruitzicht wordt gesteld. Vanuit filosofisch oogpunt staat het aan de macht komen van een niet-liberale nationalistische partij gelijk aan een terugplooien op zichzelf. Vanuit economisch oogpunt vertaalt het zich in een minder vrij verkeer van goederen, personen en kapitaal, een afname van de geografische arbitragemogelijkheden van de productie- en arbeidskosten en dus in inflatie. Dit fenomeen is in werkelijkheid al aanwezig en versnelt sinds het begin van de pandemie.

Vandaag wordt 60 % van de internationale fusie- en overnameoperaties al onderworpen aan overheidscontrole. Vanuit financieel oogpunt is de keerzijde van een dergelijke politieke tendens meestal het ontstaan van een risicopremie die dan weer wijst op de eis van een bijkomend rendement door de internationale kapitalen. Het zijn dus niet alleen de bedrijfsleiders die bezorgd zijn over het inflatiethema. Ook voor de beleggers is het na de pandemie de voornaamste kopzorg. Dat blijkt althans uit de recente enquête van Bank of America.

De rentecurve mag dan wel de groei- en inflatieverwachtingen weerspiegelen, de opties waarmee men zijn gevoeligheid er in meer of mindere mate kan op afstemmen, weerspiegelen daarentegen de volatiliteit rond deze verwachtingen. Hoe verder we vorderen in deze economische cyclus, hoe meer de nervositeit rond het risico op oververhitting voelbaar wordt. De obligatiemarkten zijn onzeker en schommelen dus zonder duidelijke tendens, maar achter de ogenschijnlijke rust van de voorbije weken blijft de impliciete volatiliteit, gemeten door de ‘Merril Lynch Options Volatility Estimate’ index, erg gespannen.

Die zou beter dan de VIX (die de volatiliteit van aandelen meet) de bezorgdheid van de beleggers voor de volgende maanden kunnen voorspellen. Behoudens in een scenario van hyperinflatie bieden aandelen theoretisch meer convexiteit dan obligaties in een context van algemene stijging van productie- en consumptieprijzen.

Om te kunnen meten wat de markten afschrikt, laten we de VIX dus voorlopig links liggen en volgen de we ‘MOVE’ …