Navbar logo new
De SFDR-regelgeving ontleed
Calendar27 Apr 2021
Thema: ESG
Fondshuis: DPAM

Welke bedrijven hebben de lange termijntransitie naar een duurzame toekomst ingezet, en welke niet?


door Ophélie Mortier, Responsible Investment Strategist bij DPAM

Oph%c3%a9lie mortier
Ophélie Mortier
Vandaag staat de wereld voor een kantelpunt en moeten we een aantal belangrijke keuzes maken. Hoe kunnen we niet alleen terug opbouwen maar ook verbeteren wat verloren is gegaan? De schuldniveaus in verschillende economieën hadden vóór de pandemie al ongekende hoogten bereikt, maar nu worden we geconfronteerd met eisen voor gigantische herstelprogramma's die de schuldenberg nog groter zullen maken.

In deze context van lage rentevoeten, een mogelijk licht aantrekkende inflatie en de noodzaak van een economische transformatie, vragen we ons af hoe duurzame beleggingen hier een plaats kunnen hebben?

De integratie van ESG-factoren heeft haar toegevoegde waarde bewezen in de crisis van 2008-2009, wat vooral een corporate governance-crisis was. Tijdens de coronacrisis en de daaruit voortvloeiende lockdown bleek dit opnieuw een goed recept. Het heeft duidelijk gemaakt waarom het zo belangrijk is de potentiële impact van alle stakeholders te beoordelen bij het maken van beleggingskeuzes op elk niveau: economisch, monetair, ecologisch, sociaal en bestuurlijk.

Deze dimensies zijn allemaal onderling verbonden en er is geen reden om aan te nemen dat dit de komende maanden of jaren zal veranderen. Die onderlinge verbondenheid is in de loop der jaren nog gegroeid door de mondialisering en de technologische disruptie. Het gaat om een structurele trend, die wordt waargenomen door beleggers, economische actoren, consumenten en regelgevers.

Er is dringend behoefte aan een grondige transformatie, niet alleen in termen van middelenbeheer, ook in termen van menselijk kapitaal, waarbij innovatie een belangrijke rol speelt in de totstandbrenging van een evenwichtig ecosysteem.

Wat het milieu betreft, hebben belangrijke economieën zoals China, de VS, de EU en Japan zich verbonden tot ambitieuze klimaatprogramma's die erop gericht zijn tegen 2050/2060 koolstofneutraliteit te bereiken. Die impact blijft niet langer beperkt tot sectoren als energie, nutsvoorzieningen en materialen, maar raakt nu alle sectoren.

De omschakeling naar een koolstofarme economie houdt zowel materiële risico's als kansen in voor alle economische actoren. Naast de enorme klimaatuitdaging mogen we ook de sociale dimensie niet uit het oog verliezen. De combinatie van gezondheidsproblemen en economische schokgolven als gevolg van de coronacrisis doet belangrijke vragen rijzen over het delicate evenwicht tussen prioriteiten die van cruciaal belang zijn voor de heropleving op korte termijn en prioriteiten die van cruciaal belang zijn voor de transformatie op langere termijn voor een duurzame toekomst.

Wie dit nog niet heeft geïntegreerd, zal op korte termijn waarschijnlijk niet overleven. Dat is net het doel van duurzame beleggingen: een onderscheid maken tussen wie wel en wie niet aan de transitie is begonnen.

De EU heeft duidelijk de toon gezet op het gebied van duurzame beleggingen en haar bereidheid laten zien om zich op dit gebied als leider op te werpen. In 2016 nam de Unie het voortouw met haar actieplan voor de financiering van duurzame groei, gericht op drie hoofddoelstellingen: het bevorderen van een langetermijnfocus voor de economie, het financieren van duurzame groei en het integreren van milieurisico's als een systematisch beleggingsrisico. Alle verordeningen die sindsdien werden aangenomen, zijn op deze drie doelstellingen gericht.

Bovendien effenen de SFDR-regelgeving en de EU-taxonomie het pad voor een duurzame financiële toekomst en wordt het gebrek aan normen en gemeenschappelijke definities aangepakt. De EU moet echter de ongewenste effecten van een te starre en onvoldoende flexibele regelgeving vermijden. Dit zou namelijk kunnen leiden tot een buitensporig en potentieel contraproductief geheel van procedures, administratieve lasten en reportingobstakels.

Als we kijken naar de huidige staat van de SFDR-regelgeving, dan stellen we enkele zwakke punten vast in de implementatie op het eerste niveau:

,li> De enorme complexiteit van de teksten is duidelijk een probleem. Dit kwam nog meer tot uiting bij de late publicatie van de technische teksten die nodig zijn voor de uitvoering van de verordening. Het is belangrijk te vermelden dat de jongste technische teksten (die eind februari werden gepubliceerd) nog niet definitief zijn en nog door het regelgevingsproces van de EU moeten worden goedgekeurd. De laatste tijd duiken hier en daar aanvullende teksten op die de technische teksten van de EU proberen toe te lichten. Deze aanvullende teksten benadrukken alleen maar de complexiteit en de interpretatieproblemen van de oorspronkelijke tekst.

  • Uiteenlopende interpretaties tussen de afzonderlijke regelgevende instanties van de EU-25 hebben geleid tot andere typologische indelingen van soortgelijke producten. De regelgevers van de financiële markten hebben gekozen voor een niet-gestandaardiseerde en eenvormige aanpak van de uitvoering van de verordening. Sommigen hebben onmiddellijk begrip getoond voor de marktdeelnemers en hen in staat gesteld hun eigen weg te vinden in deze complexe en soms ondoorzichtige puzzel, anderen hebben het hele proces gefaciliteerd om ervoor te zorgen dat op 10 maart aan de bepalingen wordt voldaan. Ondertussen hebben anderen er de voorkeur aan gegeven vast te houden aan een zeer strikte interpretatie van de zogenaamde artikel 9-producten, die als enige in de officiële tekst 'duurzame beleggingen' worden genoemd. De lokale regelgevende instanties die belast zijn met het toezicht op de uitvoering van de SFDR-regelgeving lijken in hun respectieve interpretaties een verschillende mate van strengheid aan de dag te leggen. Dit maakt het gemakkelijker (of moeilijker) om een artikel 9-status te krijgen afhankelijk van de lidstaat waar iemand gedomicilieerd is. Deze verschillende benaderingen en houdingen vormen een aanzienlijke hinderpaal en belemmeren het tot stand brengen van het door de EU verwachte 'gelijke speelveld' via de SFDR-vereisten.
  • Bovendien is dit 'gelijke speelveld' ook verstoord door de afzonderlijke nationale regelgeving die in de EU-lidstaten is opgedoken. Deze is niet altijd volledig in overeenstemming met de typologie van de SFDR-regelgeving, waardoor het allemaal complexer wordt. Sommige lidstaten van de EU bekijken zelfs hun eigen taxonomie en regelgeving. Bovendien is het bestaan van binnenlandse labels met eigen vereisten ook niet bevorderlijk.
  • Het gebrek aan gegevens van bedrijven is nog een uitdaging om in overweging te nemen. Een kritiek die we nu al een tijdje horen. Hoewel deze kwestie langs de kant van de EU geleidelijk zal worden bijgestuurd door de Non-Financial Report Directive (die vereist dat EU-ondernemingen de nodige gegevens verstrekken aan financiële deelnemers), blijft het toepassingsgebied beperkt tot de EU. Dit maakt van duurzame beleggingen een activaklasse die beperkt blijft tot EU-beleggingen. Duurzame actoren zoals DPAM strijden al jaren om van duurzaam beleggen een mainstreamfenomeen te maken in plaats van een nichebeleggingscategorie.

    De SFDR-regelgeving en de EU-taxonomie hebben ook als doel om 'green washing' te verminderen, wat ongetwijfeld een lovenswaardige inspanning is. De SFDR-regelgeving is voornamelijk gebaseerd op kwantitatieve gegevens, die nog niet volledig beschikbaar zijn voor de markten.

    De verplichting om de duurzame doelstellingen en de bijbehorende KPI's te vermelden, in combinatie met de voornaamste gedetailleerde negatieve indicatoren waarover verslag moet worden uitgebracht, vermindert dit risico duidelijk. Wie zijn weg naar een duurzame beleggingsaanpak nog niet goed heeft uitgestippeld, zal het moeilijk hebben om zijn verbintenissen na te komen. Toch is zowel de SFDR-regelgeving als de EU-taxonomie sterk afhankelijk van kwantitatieve gegevens.

    Een of twee kwantitatieve indicatoren zijn te beperkend en geven geen volledig beeld van een belegging of van de volledige impact van een economische activiteit. Dit is een uitdaging voor actoren zoals DPAM, die hun duurzame expertise baseren op een actieve en door onderzoek gestuurde aanpak met veel kwalitatief, diepgaand onderzoek. Het is veel te kort door de bocht om al dat werk in één of twee kwantitatieve indicatoren te gieten.

    De inspanningen van de EU op het gebied van duurzaamheid mogen niet beperkt blijven tot een bedrieglijke 'afvink'-oefening, maar helaas loert zo een simplistisch resultaat om de hoek. Tot slot willen we er nog even fijntjes op wijzen dat we op zoek moeten naar bijna € 180 miljard per jaar om tegen 2030 het Europese programma voor duurzame ontwikkeling te financieren.